De Twee Kastelen
Spassky’s – De Twee Kastelen: 4 – 4
3 november 2012
verslag: Maurits
Koning Putski slaakte een diepe zucht en nam nog een slok van zijn port. Hij staarde door het hoge raam naar buiten, op de verlaten, door onkruid overwoekerde binnenplaats van zijn paleis. Alweer een slechte tijding!
De Koene Ridder was gesneuveld. Hij had zijn naam eer aangedaan en inderdaad zeer koen gevochten, maar was met de laatste houw van zijn zwaard één tel te laat geweest. De toeschouwers van het duel waren vol lof over de techniek en de strijdlust van de beide vechters, maar daar had hij natuurlijk niets aan.
Ook de Donkere Ridder was reeds gesneefd. Bij de veldslagen die zijn beste ridder voerde betrad deze meestal als laatste het strijdtoneel, maar met zijn indrukwekkende verschijning joeg de hij meeste tegenstanders dan snel op de vlucht. Zo niet deze keer. Het leek wel of de vijand elke manoeuvre had verwacht. Was er sprake van voorkennis? Zo snel kunnen zulke machtige torens toch niet instorten? Een steen, geworpen van de kantelen, kwam even snel neer! Of was er toch een jonkvrouw in het spel?
Over de trouw van zijn vazallen had hij niets te klagen. Telkens wanneer de koning ze opriep voor de strijd verschenen ze aan zijn hof, vol strijdlust. ‘Neem bijvoorbeeld Heer Bodewes’, dacht de koning. ‘Een rots waarop je kunt bouwen, zoals nu ook weer.’ Ook de Moorse en de Yskoude Ridder stonden altijd voor hem klaar. Onlangs had hij zelfs twee nieuwe, veelbelovende mannen tot ridder geslagen. Heer Nico de Schone en Roelof, bijgenaamd De Kroon, vanwege zijn hoge rang.
Zelf was zijn veldtocht na een paar korte schermutselingen onbeslist geëindigd, zijn zoveelste tegen de Bruine Ridder. Een flamboyant heerschap uit een ver land, maar vooral een formidabele tegenstander. Hij krabde eens aan zijn grijze hoofd. Dit seizoen waren al zijn veldslagen nog onbeslist geëindigd, begon hij oud te worden? De Drieste Ridder had hem al licht spottend de ‘Remisekoning’ genoemd.
De Drieste Ridder, dat kon er ook nog wel bij! Putski nam een flinke slok uit zijn glas.
Die was natuurlijk weer beladen met roem teruggekeerd. Tijdens het banket moest iedereen zijn sterke verhalen aanhoren, en de meesten vonden ze nog vermakelijk ook! Zijn tegenwerping dat zijn opponent het hem dit keer wel erg gemakkelijk had gemaakt werd nonchalant van tafel geveegd. ‘Ik dwing gewoon de fouten af, O Nobele Koning’, had de Drieste Ridder, die nooit om een antwoord verlegen zat, geriposteerd. ‘Optimisme wint!’
De koning gebaarde naar zijn lege glas. ‘Judith, nog een port’. De vrouw van de hofmeester pakte de karaf en schonk de bokaal van de koning nog eens vol. Putski dronk hem in één teug leeg en zette het glas met een harde klap op tafel. ‘Ik ga naar de kapel en wil voorlopig niet gestoord worden’.
‘Nog twee ridders zijn er over, van hen hangt alles af’, dacht Putski. ‘Twee ridders, twee kastelen’. Hij stond in de lange, hoge gang die naar de kapel leidde, en bekeek de grote geschilderde portretten van zijn leenmannen. Hij bestudeerde de lange, aristocratische gestalte van Heer Janski en de wuivende vederbos van Heer Postma’s helm. Vooral Heer Janski baarde hem zorgen. Bij vlagen een briljant strateeg, maar af en toe… Zoals vorig jaar, in het Groene Woud, op jacht naar een renegaat. Een rilling trok over de rug van de koning. Er bestond zelfs een woord in zijn koninkrijk voor de capriolen die Heer Janski af en toe uithaalde. Hij trok zijn mantel nog wat dichter om zich heen en liep snel door.
Een tochtvlaag deed de toortsen opflakkeren toen hij de deur naar de kapel opende.
Heer Postma keek tevreden om zich heen. Hij bevond zich midden in het kamp van een legertje boeren, en had zojuist een uitstekende maaltijd verorberd. Suddervlees, zijn lievelingskostje! De oorlog had zijn leger al aardig uitgedund, het groepje boeren waarin hij zich nu bevond was het enige dat nog restte van zijn eens zo grote leger. En dan natuurlijk zijn kasteel. Nog steeds even machtig, de invloed van de machtige toren strekte zich uit over de gehele landstreek.
Maar ook de tegenstander had zware verliezen geleden, evenveel als hij. Dit was wat Heer Postma het liefste wilde. Geen gedoe met jonkvrouwen en raadsheren, gewoon een eerlijk gevecht. Man tegen man, kasteel tegen kasteel, koning tegen koning. Hij was geduldig. Het geringste terreinvoordeeltje kon hij uitbuiten, en hij had de tijd…
Bronsema – Postma, stelling na de 52e zet van zwart (0-1, 68)
Heer Janski keek ongerust om zich heen. Van al zijn mooie plannen was weer eens niets terechtgekomen! Een vijandelijk kamp was neergestreken in de buurt van zijn kasteel, het enige dat hij nog bezat. De rest van zijn bezittingen was in vlammen opgegaan. Zelfs de banier van de witte koning kon hij zien in de verte, een teken dat de vijand de overwinning rook.
Het was toch onrechtvaardig verdeeld in de wereld! Zo’n oppervlakkige vent als de Drieste Ridder zat nu bij de koning feest te vieren, terwijl hij zich weldra zou moeten overgeven. Hij herinnerde zich het laatste banket nog, wat een opschepper! Wat had hij ook alweer tegen de koning gezegd?
Opeens kreeg hij een idee. Hoe heette die ene boer ook alweer, Foppe of Fokke of zoiets? Vroeger een kwetsbare jongen, maar uitgegroeid tot een flinke, Hollandse kerel. ‘Wat de Drieste Ridder kan dat kan ik ook’, dacht Janski en hij riep zijn raadsheer…
Lemstra – Jansen, Stelling na de 54e zet van wit. Remise op voorstel van wit.
Naschrift: Het liep goed af met Koning Putski en de zijnen. Maar de volgende strijd dient zich al weer aan! In het Friese land gaan we de Vetkopers van de Watertoren bevechten.